Gisette van Dalen Sti jn gaat op jacht DEN HERTOG - HOUTEN 5
6 Dag en nacht Tik, tik, tik. Stijn draait zich om. Er valt een bui. Maar wat ligt zijn bed vreemd! En wat is het dak laag... Dan weet hij het weer. Hij ligt in de wei! De wei van boer Bas. Nou ja, niet echt in de wei. Maar in een tent. Hij heeft vrij. De school is lang dicht. Wel een week of zes! Boer Bas kwam bij pap en mam. ‘Ik zoek een knecht,’ zei hij. ‘Een hulp voor dag en nacht.’ Mam schoot in de lach. En pap ook. ‘Stijn slaapt lang en heel vast. Hij hoort nooit iets.’
7 ‘Dit keer wel,’ zei boer Bas. ‘Hij slaapt in een tent! Zijn vriend mag ook mee. Mijn hond wekt hen vroeg.’ Nu ligt Stijn in de tent. Met zijn vriend Finn. Stijn lacht. Wat snurkt Finn! Maar dan schrikt Stijn. Hij hoort iets. Geen tik, want de bui is al weer weg. Dit is ook geen snurk van Finn. Maar wat is het wel? Er schuift iets... Iets voor de tent! Ik loer en zoek. Ja, daar ligt er weer een. Die is voor mij. Ik weet er een plek voor.
8 Op jacht Stijn rilt. Is het een boef? Of een eng dier? ‘Finn,’ zegt hij zacht. Maar Finn snurkt nog steeds. ‘Finn.’ Finn zaagt door. Stijn tilt zijn hoofd op. Hoort hij nog wat? Ja! Daar is het weer. En weer. Stijn denkt na. Dit kan geen groot beest zijn. En ook geen boef. Het schuift wel. Maar het klinkt licht. Hij geeft Finn een por. Dan prikt hij in zijn zij. ‘Wat is er?’ bromt Finn.
9 Hij draait zich om. ‘Hoor!’ zegt Stijn. ‘Val niet weer in slaap!’ Finn gaapt. Dan gaat hij staan. ‘Wat ga je doen?’ vraagt Stijn. ‘Ik ga op jacht,’ lacht Finn. ‘Op jacht in de nacht.’ Wat is Finn stoer, denkt Stijn. Hij slikt. ‘Ik ga mee,’ zegt hij dan vlug. Hij kruipt door de tent. Dan trekt hij aan de rits. ‘Oh!’ roept Stijn. Hier ben ik dan. Kijk eens! Dit vond ik. Leuk voor Stijn of Finn.
10 Van wie is de schoen? Mauw, klinkt het voor de tent. Stijn ziet een kat. Ze is grijs, groot en dik. En op de grond voor het beest ligt... Een schoen! Mauw! doet de kat weer. ‘Van wie is die schoen?’ vraagt Finn. Hij komt uit de tent. ‘Er staat geen naam op,’ grapt Stijn. ‘En ik zie er ook geen been in.’ De poes ploft naast de schoen. Stijn kijkt rond. Geen man of vrouw te zien. ‘Zou de schoen van boer Bas zijn?’ Finn kijkt naar het huis van boer Bas. Stijn denkt na. Hij raapt de schoen op. Die is nat.
11 Nat van het gras. ‘Ik denk het niet,’ zegt hij dan. ‘De schoen is bruin. Het leer is glad. Boer Bas klost vaak rond op klompen. Maar ik vraag het wel.’ ‘Ik ga mee,’ zegt Finn. Hij gaapt weer. ‘En dan slaap ik straks graag weer door.’ Stijn loopt door de wei. Mauw, doet de kat. Het beest staat op en loopt weg. Bij boer Bas brandt nog licht. Stijn klopt op het raam. Boer Bas komt naar de deur. Hij kijkt vreemd. ‘Wat is er?’ Ik vind Stijn en Finn dom. Dit is geen schoen van boer Bas. Wacht maar. Ik breng er nog veel meer!
12 Een kat met een schoen? ‘Van mij?’ Boer Bas steekt een voet in de lucht. ‘Dat past toch nooit?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Die past net ommijn teen.’ Hij kijkt om. ‘Juul? Kom eens.’ Daar is de vrouw van boer Bas. ‘Stijn, slaap je nog niet?’ vraagt ze. Dan ziet ze Finn ook staan. ‘En jij ook nog niet?’ ‘Ik sliep al wel,’ zegt Stijn. ‘Maar er kwam een poes bij de tent.’ Boer Bas laat de schoen zien. ‘Die bracht de kat bij ons,’ legt Finn uit. Juul fronst haar hoofd. ‘Droom je soms?’ Stijn schudt zijn hoofd.
13 ‘Echt niet!’ ‘Een kat die een schoen brengt?’ Juul snapt er niets van. ‘Vreemd. Mijn kat geeft me vaak een muis. Maar een schoen...?’ ‘Een schoen of een muis?’ vraagt Stijn. ‘Dan weet ik het wel. Ik kies voor de schoen.’ Juul lacht. ‘Ik ook. Vraag maar aan de kat om iets leuks. Ik houd van rood, blauw en zwart. Liefst met een hak.’ ‘Ik geef het door,’ grapt Stijn. ‘De schoen gaat weer mee. Dan gaan we op zoek. Naar de man of vrouw van de schoen.’ ‘Maar eerst naar bed,’ gaapt Finn. ‘Ik rol om van de slaap.’ Een hoog hek? Maakt mij niets uit. Hup, hup! Ik ben al in de tuin.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==